Quotisatie 1749 in Tsjerkwert

DE QUOTISATIE VAN 1749

Ten tijde van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden waren de provincies op velerlei gebied soeverein, onder meer op dat van de belastingheffing. Bijna alle belastingen werden verpacht hetgeen inhield dat de Staten gewoonlijk jaarlijks aan de hoogstbiedende de invordering van belastingen opdroegen. De pachter moest er dan zelf maar voor zorgen dat hij zijn pachtsom er weer uitkreeg. Deze pachter is dus zeer wel vergelijkbaar met de tollenaar uit de bijbel en had daarmee ook diens grote impopulariteit gemeen. De hiervoor bedoelde belastingen waren vrijwel allemaal verbruiksbelastingen die drukten op de eerste levensbehoeften en op populaire genotsmiddelen waardoor ze uiteraard naar verhouding het meest voelbaar waren voor de arme bevolkingsgroepen. In 1748 ging er een golf van onlusten door de Republiek. Verscheidene hervormingen werden geëist, onder meer op het terrein van de belastingen. Op 1 juni 1748 moesten de Friese Staten besluiten tot afschaffing van de “verpachte middelen” en de vijfde van die maand werd reeds besloten, dat daarvoor in de plaats zou komen een “quotisatie”, een belasting naar draagkracht. Hier bleef het eerst bij want men had er geen idee van hoe zoiets uitgevoerd moest worden. Men greep daarom naar het middel van de prijsvraag: op 11 september 1748 loofden de Staten 200 zilveren ducatons uit voor het beste voorstel. Er kwamen 22 inzendingen binnen waarvan er uiteindelijk 3 bruikbare suggesties bevatten. Eén van de suggesties was om bij de vaststelling van de hoogte van de heffing, de gezinsgrootte mede in aanmerking te nemen. Dit idee was afkomstig van de Franeker hoogleraar N. Ypey die van de Staten prompt de opdracht kreeg om de normen voor de quotisatie verder uit te werken en het aandeel van elke stad en grietenij te bepalen. In de 18e eeuw was het uiteraard onmogelijk voor de overheid om belastingen centraal te innen en derhalve werd vooropgesteld dat elke stad of grietenij zijn aandeel koste wat kost moest opbrengen. Meer mocht wel, minder niet. In elk dorp en elke stad werd een commissie in het leven geroepen. Voor die commissie moesten alle gezinshoofden verschijnen om op te geven hoe de samenstelling van hun gezin was (aantal personen beneden en boven 12 jaar) en over welk vermogen en inkomen men beschikte. In de praktijk werden ook bijna altijd de beroepen opgetekend, hoewel dit niet voorgeschreven was. Gealimenteerden (bedeelden) waren van de quotisatie vrijgesteld; in veel gevallen zijn hun namen dan ook niet opgeschreven. De optekening der gezinnen had plaats in de eerste twee maanden van 1749 en de meeste van de zgn. Quotisatiekohieren zijn bewaard gebleven.

Klik op een naam hiernaast om meer gegevens te zien van de personen uit Tjerkwerd die in dit cohier staan. Voor dit scherm klikt op de knop Quotisatie onder de pagina's .